• ro·zen·hout
enkelvoud meervoud
naamwoord rozenhout -
verkleinwoord - -

het rozenhouto

  1. benaming voor verschillende houtsoorten met de geur van rozen
     Laatst was hij op een beurs voor luxegoederen in Shanghai met een gitaar van zeldzaam Braziliaans rozenhout (vraagprijs vanaf een ton).[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. rozenhout op website: Etymologiebank.nl
  3.   Weblink bron
    Merijn de Waal
    “Mooi, maar straks alleen nog uit China” (31 mei 2013) op nrc.nl