[1] Een roos.
[2] De dartpijl zit in de roos.
[3] Roos. (Klik op de foto voor een groter beeld.)

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • roos
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord roos rozen
verkleinwoord roosje roosjes

Zelfstandig naamwoord

de roosv / m

  1. (plantkunde) plant met doornen op de stengel van het geslacht Rosa  
  2. kleine cirkelvormige middensectie van een schietschijf
    • De roos is het middelpunt van een aantal concentrische cirkels met afwisselende kleur (bv. rood/wit). 
  3. aandoening van de hoofdhuid die schilfers veroorzaakt
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
  • [1] slapen als een roos
    diep slapen
  • [2] schot in de roos
    iets dat precies juist is; het juiste
•  Ik analyseer emoties en gedrag altijd al graag, dus deze ontmoeting was een schot in de roos voor mij. [4] 
•  Toen ik in december met een tennisarm worstelde (rsi bestaat niet meer) raadde de dokter me aan te gaan schrijven met pen en papier. Dat bleek een schot in de roos. Verhalen opzetten op een begrensd stuk papier werkt efficiënter dan in het wilde weg tikken in een oneindig Word-document, waar je gedachten alle kanten op kunnen dwalen en de delete-knop de meest gebruikte toets is. [5] 
  • De tijd baart rozen
  • Geen rozen zonder doornen
achter alle leuke/goede dingen zitten ook minder leuke kanten
  • Het leven gaat niet altijd over rozen
het is niet altijd zo mooi, iedereen heeft wel eens tegenvallers
  • Iemand iets onder de roos vertellen
iemand in het geheim iets meedelen.
  • In de roos schieten
het precies goed raden/doen
  • Niet over rozen gaan
er zijn nogal wat moeilijkheden.
  • Onder de roos
iemand iets vertellen wat die niet aan anderen vertellen mag
  • Op rozen gaan
Stoett-1954 [6]
  • Op rozen zitten
erg gelukkig zijn en goed hebben
Vertalingen

Bijvoeglijk naamwoord

roos

  1. de kleur roze

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[7]

Meer informatie

Verwijzingen