rozenfamilie
Nederlands
Uitspraak
- (IPA in voorbereiding)
Woordafbreking
- ro·zen·fa·mi·lie
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van roos en familie zn met het invoegsel -en-
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | rozenfamilie | rozenfamilies |
verkleinwoord | rozenfamilietje | rozenfamilietjes |
Zelfstandig naamwoord
de rozenfamilie v
- (bloemplanten) een grote familie Rosaceae van tweezaadlobbige planten met 3000–4000 soorten in 100–120 geslachten
Hyperoniemen
Hyponiemen (in taxonomische zin)
- agrimonie, appelbes, braam, crabappel, dwergmispel, ganzerik, krentenboompje, leeuwenklauw, lijsterbes, meidoorn, nagelkruid, peer, pimpernel, prunus, rozen, spirea, vrouwenmantel
- aardbei, bergroos, bosaardbei, bosroos, duinroos, egelantier, geitenbaard, grote bosaardbei, heggenroos, heuvelaardbei, Japanse sierkwee, Japanse spirea, kaneelroos, kastanjeroos, kleinbloemige roos, kleine pimpernel, kraagroos, kweepeer, lijsterbesspirea, loquat, mispel, ranonkelstruik, rotsganzerik, schijnegelantier, schijnheggenroos, schijnhondsroos, schijnkraagroos, stekelnootje, veelbloemige roos, viltroos, vuurdoorn, wigbladige roos, wollige lijsterbesspirea, zilverkruid, zilverschoon
Gangbaarheid
- Het woord 'rozenfamilie' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.