Nederlands

 
Uitspraak
Woordafbreking
  • ro·zen
Woordherkomst en -opbouw
  •  roos zn  met de uitgang -en
enkelvoud meervoud
naamwoord rozen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de rozenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord roos
  2. meervoudsvorm als officiële benaming (bloemplanten) een geslacht Rosa   bloemplanten die tot de rozenfamilie (Rosaceae  ) behoren. Het geslacht telt in het wild ongeveer 300 soorten. Daarnaast zijn er vele veredelde vormen (cultivars). De botanisch geziene schijnvrucht van de roos heet rozenbottel
Hyperoniemen
Hyponiemen (in taxonomische zin)
Verwante begrippen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Afgeleide begrippen


Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be