kerstroos
- kerst·roos
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | kerstroos | kerstrozen |
verkleinwoord | kerstroosje | kerstroosjes |
- (bloemplanten) Helleborus niger plant uit het geslacht nieskruid, waartoe ook de lenteroos (Helleborus oriëntalis) en stinkend nieskruid (Helleborus foetida ) behoren en die in de winter bloeit. De kerstroos staat bekend als heksenkruid
- Twee echte buitenplanten die ’s winters bloeien, krijgen nog wel een vermelding: winterjasmijn en kerstroos. Maar ook van deze planten geldt dat ze niet inheems zijn, en dat zegt Thijsse er ook eerlijk bij.[3]
- (plantkunde) Euphorbia pulcherrima
- [1] nieskruid, ranonkelfamilie, zaadplanten, 'nieuwe' tweezaadlobbigen, bedektzadigen, landplanten, planten
- [1] helleborus
- [2] kerstster
1.
- Het woord kerstroos staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "kerstroos" herkend door:
90 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ kerstroos op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Reformatorisch Dagblad Ab Jansen 11-02-2013 Winterbloeiers in de natuur
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be