Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ro·zig
Woordherkomst en -opbouw
  • afleiding van roze met het achtervoegsel -ig
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen rozig roziger rozigst
verbogen rozige rozigere rozigste
partitief rozigs rozigers -

Bijvoeglijk naamwoord

rozig

  1. een licht rode kleur
    • Meisjes houden van rozige spulletjes. 
  2. aangenaam lui vaak na een hete douche of een warm bad
    • Ik was lekker rozig na de douche die ik genomen had na de lange wandeling. 
Vertalingen

Gangbaarheid

96 % van de Nederlanders;
94 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be