rozenkrans
  • ro·zen·krans
enkelvoud meervoud
naamwoord rozenkrans rozenkransen
verkleinwoord rozenkransje rozenkransjes

de rozenkransm

  1. een gebedssnoer met 55 kralen. Bij 5 kralen wordt het "onze vader" en bij 50 het "weesgegroet" gebeden
  2. een gebed waarbij men de rozenkrans driemaal doorloopt en dus vijftienmaal het Onzevader en 150 het Weesgegroet bidt
99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[3]