Nederlands

 
wilde lijsterbes, Sorbus aucuparia
Uitspraak
Woordafbreking
  • lijs·ter·bes
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord lijsterbes lijsterbessen
verkleinwoord lijsterbesje lijsterbesjes

Zelfstandig naamwoord

de lijsterbesv / m

  1. (plantkunde) Sorbus   geslacht van loofbomen en heesters uit de rozenfamilie
  2. (plantkunde) Sorbus   door lijsters gegeten rode vrucht van de gelijknamige boom
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

96 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen