Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • twee·zaad·lob·bi·ge
Woordherkomst en -opbouw

Bijvoeglijk naamwoord

tweezaadlobbige

  1. verbogen vorm van de stellende trap van tweezaadlobbig
enkelvoud meervoud
naamwoord tweezaadlobbige tweezaadlobbigen
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de tweezaadlobbigem

  1. (plantkunde) benaming voor bloemplanten die horen tot een grote groep waarvan veel soorten gekenmerkt worden door zaden met twee kiemlobben

Gangbaarheid