aardbei
- aard·bei
- In de betekenis van ‘vrucht’ voor het eerst aangetroffen in 1597 [1]
- samenstelling van aard, (van aarde) en 'bei' (bes) [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | aardbei | aardbeien |
verkleinwoord | aardbeitje | aardbeitjes |
- (bloemplanten) benaming voor planten uit het geslacht Fragaria
- (fruit) eetbare vrucht van planten uit het geslacht Fragaria
- Beschuit met aardbeien is mijn lievelingsontbijt.
- ▸ Het was niet tot haar doorgedrongen dat het een taart was, want het cakegedeelte ging geheel schuil onder een laag aardbeien.[5]
- ▸ Eens ging hij in Choisy alleen een wandeling maken; toen hij terugkwam ontmoette ik, met mijn schoonzusters, hem in het park en wij gingen op een bank aardbeien zitten eten.[6]
- met de smaak van aardbeien
- Wat voor limonade wilt u? Doe mij maar aardbei.
|
2. eetbare vrucht van planten uit het geslacht Fragaria
|
|
- Het woord aardbei staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "aardbei" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[7] |
- ↑ "aardbei" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ aardbei op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Amanda Block“De verloren verteller” (2021), The house of books, ISBN 9789044363647
- ↑ Victoria Holt“Bekentenissen van een koningin” (1968), Saga, ISBN 9788726484847
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be