Aardbeien
ijs met aarbeismaak
  • aard·bei
  • In de betekenis van ‘vrucht’ voor het eerst aangetroffen in 1597 [1]
  • samenstelling van aard, (van aarde) en 'bei' (bes) [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord aardbei aardbeien
verkleinwoord aardbeitje aardbeitjes

de aardbeiv / m [3] [4]

  1. (bloemplanten) benaming voor planten uit het geslacht Fragaria  
  2. (fruit) eetbare vrucht van planten uit het geslacht Fragaria  
    • Beschuit met aardbeien is mijn lievelingsontbijt. 
     Het was niet tot haar doorgedrongen dat het een taart was, want het cakegedeelte ging geheel schuil onder een laag aardbeien.[5]
     Eens ging hij in Choisy alleen een wandeling maken; toen hij terugkwam ontmoette ik, met mijn schoonzusters, hem in het park en wij gingen op een bank aardbeien zitten eten.[6]
  3. met de smaak van aardbeien
    • Wat voor limonade wilt u? Doe mij maar aardbei. 
99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[7]