Andere schrijfwijzen Niet te verwarren met: Bes


  • bes
  • In de betekenis van ‘kleine vrucht’, een erfwoord uit Germaans *básja (vergelijk Duits Beere, Engels berry) voor het eerst aangetroffen in het jaar 1350 [1]
  • In de betekenis van ‘oudje’, een verkorte vorm van bestemoer[2], voor het eerst aangetroffen in het jaar 1704 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord bes bessen
verkleinwoord besje besjes

de besv / m

  1. erfwoord (fruit) kleine vrucht
     Dagenlang liep ik door bergweides die bezaaid waren met ontelbare bosbessenstruiken. Om de haverklap stopte ik om de zoete bessen te plukken waardoor mijn handen paars kleurden van hun sap.[3]
  2. (muziek) een met een halve toon verlaagde "b"
    • De toon “bes” klinkt in de getempereerde stemming, gelijk aan de toon “aïs”. 
  3. (muziek) de grondtoon (tonica) van de “bes-mineurtoonladder”, tevens een korte aanduiding van die toonladder
    • Op de notenbalk van een sonate in bes, staan vijf mollen. 
  4. (muziek) de grondtoon van het “bes-mineurakkoord”, de kleine drieklank op de eerste trap (tonica-akkoord) van de kleinetertstoonladder op die toon
    • De drie tonen van het bes-mineurakkoord (symbool: B♭m) in grondligging, zijn: bes - des - f. 
  • Zie de doorverwijspagina op Wikipedia voor meer informatie.
99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[4]


bes

  1. zand


bes m

  1. kus