• su·per·bes
enkelvoud meervoud
naamwoord superbes superbessen
verkleinwoord superbesje superbesjes

Niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie als zelfstandig naamwoord

de súperbesv / m

  1. (voeding) (fruit) kleine vrucht, met ontwikkelde eigenschappen waardoor ze mogelijk extra bijdragen aan de gezondheid
    • De nieuwe Schotse superbes, die meer anti-oxidanten bevat dan welk fruit ook, wordt dit jaar voor het eerst verwerkt in verse fruitsappen en smoothies. [1]

supérbes

  1. partitief van de stellende trap van superbe
    • De Canadezen beschikken trouwens toch over zeer viriele, voortreffelijke dansers, maar Schaufuss is iets superbes. [2]