• su·per·be
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘prachtig’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1610 [1]
  • van Frans superbe [2][3]
stellend
onverbogen superbe
verbogen -
partitief superbes

superbe

  1. (formeel) buitengewoon goed, opvallend op een zelfbewuste manier
    • De achteloze toon waarmee het verhaal wordt verteld, de superbe dosering van de angstaanjagende gebeurtenissen: ook dit was mogelijk in literatuur. Voor de knaap Du Perron ging er een nieuwe wereld open waartegen de impressionistische ‘woordkunst’ afstak als aanstellerij uit Hollandse binnenhuiskamertjes. [4]
59 % van de Nederlanders;
64 % van de Vlamingen.[5]


superbe

  1. indrukwekkend mooi, prachtig
  2. (spreektaal) fantastisch, geweldig
    «Céline, elle est vraiment superbe
    Céline is echt fantastisch! [1]
  3. aanmatigend, arrogant