• prach·tig
  • Afleiding van pracht met het achtervoegsel -ig.
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen prachtig prachtiger prachtigst
verbogen prachtige prachtigere prachtigste
partitief prachtigs prachtigers -

prachtig

  1. bijzonder mooi
    • Hij maakte de prachtigste tekeningen. 
     En over zijn graf werd een prachtige kerk gebouwd, die het middelpunt werd van de Nicolaasverering.[1]
     Helaas was er geen tijd om te genieten van het prachtige uitzicht want we moesten zo snel mogelijk de berg af zien te komen: het weer zou zo weer kunnen omslaan.[2]

prachtig

  1. op prachtige wijze
    • Zij heeft die aria prachtig gezongen. 
99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[3]
  1. “Het hele jaar rond: van Sinterklaas tot Sintemaarten” (1973), Lemniscaat  , p. 10
  2. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers  
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be


prachtig

  1. prachtig; heel mooi


prachtig

  1. prachtig; heel mooi