• ar·ro·gant
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘verwaand’ voor het eerst aangetroffen in 1553 [1] [2]
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen arrogant arroganter arrogantst
verbogen arrogante arrogantere arrogantste
partitief arrogants arroganters -

arrogant

  1. te veel met zichzelf ingenomen, verwaand
    • Heb jij mij verraden? Wat ben je toch een arrogante kwal! 
    • De arrogante leerling pronkte met zijn hoge cijfers. 
     Maar vergis je niet, dit was geen utopisch paradijs. Er waren de nodige vervelende lui, die onbeschoft, arrogant of verwend waren en ik deed mijn best om ze te vermijden.[3]
100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[4]