Niet te verwarren met: Bis
  • bis
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘bijwoord: tweemaal, nog een keer (in de muziek)’ voor het eerst aangetroffen in 1824 [1]
  • tussenwerpsel van Latijn bis "tweemaal"
  • (zn) b met het achtervoegsel -is

bis

  1. nog eens roep vanuit het publiek om een toegift
    • Het enthousiaste publiek gaf een staande ovatie en riep bis! bis!. 
vervoeging van
bissen

bis

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bissen
    • Ik bis. 
  2. gebiedende wijs van bissen
    • Bis! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bissen
    • Bis je? 
enkelvoud meervoud
naamwoord bis bissen
verkleinwoord bisje bisjes

de bisv / m

  1. (muziek) een met een halve toon verhoogde toon "b"
    • De toon “bis” klinkt in de getempereerde stemming gelijk aan de toon “c”. 
  2. (muziek) de grondtoon (tonica) van de “bis-mineurtoonladder”, een toonladder met 9 kruisen als voortekens, tevens een korte aanduiding van die toonladder
    • Een muziekstuk in bis wordt daargaans genoteerd in het gelijkklinkende c-mineur, dat slechts drie mollen als voortekens heeft. 
  3. (muziek) de grondtoon van het “bis-mineurakkoord”, de kleine drieklank op de eerste trap (tonica-akkoord) van de kleinetertstoonladder op die toon
    • De drie tonen van het bis-mineurakkoord (symbool: B#m) in grondligging, zijn: bis - dis - fisis. 
  4. extra toevoegsel bij een huisnummer (meestal worden hiervoor echter de letters van het alfabet gebruikt)
    • Hij woonde op nummer 30 bis 
84 % van de Nederlanders;
95 % van de Vlamingen.[2]


  • bis

bis

  1. tot
  1. «Bis 1945 hod Dãnzig zum Deitschen Reich ghärt»
    Tot 1945 heeft Gdanśk van de Duitse Rijk behoort.


  • bis

bis

  1. tot


Telwoord (hif)
1 11 10 100 103
2 12 20 200 106
3 13 30 300
4 14 40 400
5 15 50 500
6 16 60 600
7 17 70 700
8 18 80 800
9 19 90 900

bis

  1. twintig


bis

  1. bus


Telbijwoord (lat)
0
1 11 10 100 103
2 12 20 200 106
3 13 30 300 109
4 14 40 400 1012
5 15
15
50 500 1015
6 16
16
60 600 1018
7 17 70 700 1021
8 18 80 800 1024
9 19 90 900 1027

bĭs

  1. tweemaal


bis

  1. bis


  • bis

bis

  1. tot


  • bis

bis

  1. tot
    «Es Fescht geht vun em 3 bis 10 Tschulei.»
    Het festival loopt van 3 tot 10 juli.