das
Niet te verwarren met: daS, dáš, dass |
das
- (tijdrekening), (natuurkunde), (eenheid) het symbool voor decaseconde, een tijdseenheid van 101 seconde
eenheden van tijd |
---|
ys • zs • as • fs • ps • ns • μs • ms • cs • ds • s • das • hs • ks • Ms • Gs • Ts • Ps • Es • Zs • Ys |
a • ha • ka • Ma • Ga |
- das
- [A] van Middelnederlands das, in de betekenis van ‘marterachtige’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1287 [1] [2] [3]
- [B] herkomst onzeker, mogelijk van Nedersaksisch dass [4] [5]
[A] | enkelvoud | meervoud |
---|---|---|
naamwoord | das | dassen |
verkleinwoord | dasje | dasjes |
[A] de das m
- (roofdieren) bepaald soort zoogdier, Meles meles , marterachtig roofdier
- ▸ Voornaamste doodsoorzaak van de das, die opvalt door zijn markante zwart-witte kop, is nog altijd het verkeer.[6]
- (dierkunde) gebruikt als benaming voor grotere marterachtig roofdieren met een lange snuit
- ▸ Dassen zijn dol op het eten van wespen, ze graven met hun poten wespennesten op en slaan dan wild met hun poten om zich heen om die wespen te vangen. Dus als wij wapperen, denkt die wesp: help, een das, ik moet me verdedigen.[7]
-
1. Een das in Engeland.
-
2. Enkele soorten dassen.
- Aziatische das, Birmese zonnedas, boomklipdas, Borneose zonnedas, buideldas, cerambuideldas, clarabuideldas, Chinese zonnedas, Filipijnse stinkdas, gewone kortneusbuideldas, gouden kortneusbuideldas, grote buideldas, grote kortneusbuideldas, grote langoorbuideldas, honingdas, Japanse das, Javaanse zonnedas, Kaapse klipdas, kleine buideldas, kleine langoorbuideldas, klipdas, kortneusbuideldas, kortstaartbuideldas, langoorbuideldas, langstaartbuideldas, Maleise stinkdas, oostelijke boomklipdas, rotsklipdas, spitsneusbuideldas, steppeklipdas, stinkdas, Tasmaanse buideldas, varkensdas, varkenspootbuideldas, westelijke boomklipdas, woestijnbuideldas, zilverdas, zuidelijke boomklipdas
- blauwdas, clubdas, everdas, flodderdas, geeldas, regimentsdas, rokdas, slaapdas, strikdas, stropdas, terpentijndas, vlinderdas, wijfjesdas, witdas
- dasborstel, dasbrak, dasbuil, dasdrager, dashond, dashouder, dasklem, dasknoop, daskwast, daslook, dassenbont, dassenburcht, dassenhaar, dassenhanger, dassenhol, dassenhouder, dassenhuid, dassenjacht, dassennet, dassenpels, dassenpers, dassenpopulatie, dassenrek, dassentunnel, dassenval, dassenvel, dasspeld, dasstaander, dasvarken, dasverband, de das omdoen
- Amerikaanse marter
- Amerikaanse nerts
- Amerikaanse otters
- Aziatische das
- bergwezel
- Birmese zonnedas
- boommarter
- Borneose zonnedas
- bunzing
- Chinese zonnedas
- dassen
- Europese nerts
- fits
- fluwijn
- fret
- geelbuikwezel
- gestreept stinkdier
- gestreepte bunzing
- gevlekte bunzing
- grison
- hermelijn
- honingdas
- Japanse das
- Japanse marter
- Japanse otter
- Javaanse wezel
- Javaanse zonnedas
- Kaapse otter
- kleine marters
- kleinklauwotter
- kustotter
- langstaartotter
- langstaartwezel
- Maleise bonte marter
- marter
- marters
- mink
- naaktzoolwezel
- nerts
- nilgirimarter
- otter
- otters
- Patagonische wezel
- reuzenotter
- rivierotter
- rugstreepwezel
- sabeldier
- sabelmarter
- Siberische wezel
- skunk
- slanke otter
- steenmarter
- steppebunzing
- stinkdier
- stinkotter
- Sumatraanse otter
- tayra
- varkensdas
- veelvraat
- vismarter
- visotter
- vlekhalsotter
- West-Europese das
- wezel
- witnekwezel
- zeemink
- zeeotter
- zilverdas
- zuidelijke rivierotter
- zwartvoetbunzing +
1. bepaald soort zoogdier, Meles meles
[B] | enkelvoud | meervoud |
---|---|---|
naamwoord | das | dassen |
verkleinwoord | dasje | dasjes |
- (kleding) lange, smalle reep stof die om de hals wordt geknoopt
- ▸ Door het bovenste knoopje van je hemd dicht te knopen, zonder das, zet je jezelf bijvoorbeeld neer als rebel of kunstenaar.[8]
- (kleding) langwerpige en brede lap stof om de hals
- ▸ Op de ochtend na het onweer had heer Bommel zijn warme das omgedaan om een luchtje te gaan scheppen.[9]
-
1. Een das voordat die gestrikt wordt.
-
Een man met een das
-
1. Een wandelaar met wapperende das.
-
2. Een das die hoorde bij het uniform van de Nederlandse douane.
- blauwdas, clubdas, everdas, flodderdas, geeldas, regimentsdas, rokdas, slaapdas, stinkdas, strikdas, stropdas, terpentijndas, vlinderdas, wijfjesdas, witdas
- dasborstel, dasbrak, dasbuil, dasdrager, dashond, dashouder, dasklem, dasknoop, daskwast, daslook, dassenbont, dassenburcht, dassenhaar, dassenhanger, dassenhol, dassenhouder, dassenhuid, dassenjacht, dassennet, dassenpels, dassenpers, dassenpopulatie, dassenrek, dassentunnel, dassenval, dassenvel, dasspeld, dasstaander, dasvarken, dasverband
- [1] de das omdoen
- [1] jasje dasjemet colbert en stropdas (voor mannen: formeel gekleed)
1. lange, smalle reep stof die onder de kraag van het overhemd wordt vastgeknoopt
2. een langwerpige en brede lap stof om de hals
- Het woord das staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "das" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[10] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ das (marterachtig dier) op website: Etymologiebank.nl
- ↑ 3,0 3,1 3,2 "das" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ das (halsdoek) op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Weblink bron F.G. de Ruiter“Stropers in Zuid-Limburg jagen op beschermde das” (5 december 1989) op nrc.nl
- ↑ Weblink bron Gemma Venhuizen“‘Mannetjes zijn gek op de sexy vrouwtjeswesp’” (31 juli 2022) op nrc.nl
- ↑ Weblink bron Ebele Wybenga“De wet van de witte boorden” (30 augustus 2014) op nrc.nl
- ↑ Weblink bron Marten Toonder“Heer Bommel en de Zonnige Kijk” (29 juli 1976) op nrc.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
das
- das
das
- het (nominatief en accusatief enkelvoud onzijdig van van het bepaald lidwoord)
- «Das Haus ist eingestürzt.»
- Het huis is ingestort.
- «Das Haus ist eingestürzt.»
das
- dat
- «Das glaube ich nicht.»
- Dat kan ik niet geloven.
- «Das glaube ich nicht.»
das
- dat (nominatief en accusatief enkelvoud onzijdig van van het betrekkelijk voornaamwoord)
- «Das Mädchen, das gestern noch zur Schule ging, liegt heute im Krankenhaus.»
- Het meisje, dat gisteren nog op school zat, is nu in het ziekenhuis.
- «Das Mädchen, das gestern noch zur Schule ging, liegt heute im Krankenhaus.»
Telwoord (hif) | ||||
---|---|---|---|---|
1 | 11 | 10 | 100 | 103 |
2 | 12 | 20 | 200 | 106 |
3 | 13 | 30 | 300 | |
4 | 14 | 40 | 400 | |
5 | 15 | 50 | 500 | |
6 | 16 | 60 | 600 | |
7 | 17 | 70 | 700 | |
8 | 18 | 80 | 800 | |
9 | 19 | 90 | 900 |
das
das
- (roofdieren) das; marterachtig roofdier
vervoeging van |
---|
dar |
das
- tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van dar
vervoeging van |
---|
darse |
das
- tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van darse