Nederlands

 
man met das en dasspeld
 
verschillende dasspelden
Uitspraak
Woordafbreking
  • das·speld
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord dasspeld dasspelden
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de dasspeldv / m

  1. speld die men op een das kan bevestigen als sieraad
    • Op de tentoonstelling - die heel wat jaren voor het heden ophoudt - is te zien hoe ook de vroegste fotografie doordesemd is van een mentaliteit die je raar genoeg vooral met de late twintigste en eenentwintigste eeuw associeert. Eind negentiende eeuw verstoppen fotografen al minicamera’s in schoenzolen, dasspelden, horloges, hoge hoeden - en niet alleen omdat ze een hoofdrol denken te spelen in een detective.[2] 
    • Dat het mannenhorloge het afgelopen decennium is uitgegroeid tot een letterlijk fors modestatement, is bij Christie’s goed te zien. De aangeboden horloges zijn groot en voorzien van opzichtige knoppen en vele ‘complicaties’: eeuwigdurende kalenders, chronografen, maanstanden, dieptemeters en wat niet al. Girod: „Na het verdwijnen van de dasspeld in de jaren zeventig hadden mannen heel lang geen accessoires die ze konden koesteren. De laatste jaren zijn mannen zelfbewuster geworden. Horloges, manchetknopen, een scooter, het kan en mag weer.”[3]  
Synoniemen
Hyperoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

93 % van de Nederlanders;
94 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC Lucette ter Borg 9 juli 2010
  3. NRC Arjen Ribbens 24 oktober 2009
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be