• club·das
enkelvoud meervoud
naamwoord clubdas clubdassen
verkleinwoord clubdasje clubdasjes

de clubdasv / m

  1. een sjaal die aangeeft van welke sportclub je een fan bent
    • De Spaanse koning Felipe kan op 28 mei in Milaan geen clubdas dragen. Daar spelen die dag Real en Atlético Madrid tegen elkaar in de finale van de Champions League. De koning mag natuurlijk geen voorkeur uitspreken, maar wint hoe dan ook. [2] 
    • Een rugbyaanval waarbij de bal vloeiend van hand tot hand gaat over de breedte van het veld, behoort - begeleid door het aanzwellende gejuich van een hunkerend publiek - tot de wereldwonderen van de sport. Ballen, noemt George de Vries (49) het pure rugby met de handen. Hij heeft zijn clubdas van AAC Rugby rond zijn stevige nek geknoopt. Buiten is het grijs en nat. [3] 
    • Van Storky, de mascotte van eredivisieclub ADO Den Haag, heeft de nieuwe eigenaar van de club, de Chinese advocaat en zakenman Wang Hui (52), nog nooit gehoord. „Wie? Wat? Een ooievaar. Echt waar? Grappig”, zegt hij, verbaasd grijnzend. Lichtelijk in verlegenheid gebracht, erkent hij dat hij nog geen groen-gele clubdas heeft en het fenomeen van het ‘Haags kwartiertje’ hem onbekend is. [4] 
89 % van de Nederlanders;
76 % van de Vlamingen.[5]