• tie

tie m

  1. (spreektaal) (informeel) een niet benadrukte vorm van hij, 3e persoon enkelvoud mannelijk
    • •Is tie niet mooi, 'k heb nog net een kunnen krijgen. [2]
    • •Als tie vloekt dan is tie rood
      Als tie sterft dan is tie dood
      Dan wordt ie in de grond gepoot
       [3]
  • Alleen gangbaar na een persoonsvorm of inleidend woord van een bijzin.
  • Om de uitspraak weer te geven wordt dit woord ook wel met het voorgaande woord aaneengeschreven of verbonden door een koppelteken waarbij in het laatste geval door -t- af te splitsen een relatie met ie wordt gelegd: "Istie niet mooi?", "Is-tie niet mooi?" of "Is-t-ie niet mooi?"
  • die (na een persoonsvorm of inleidend woord bijzin eindigend op een stemhebbende klank)
  • ie (na persoonsvorm of inleidend woord bijzin)
  1. Bronlink geraadpleegd op 8 mei 2021 Weblink bron
    W. Haeseryn e.a.
    “5.2.5.1 De vormen” (januari 2019) op e-ans.ivdnt.org (Algemene Nederlandse Spraakkunst)
  2. Jonge, K. de
    "Kunstboom" in: Nieuwsblad van het Noorden jrg. 105 nr. 304 (24 december 1992)
    ; p. 33 kol. 7; geraadpleegd 2016-08-30
  3. Speenhoff, J.J.
    geciteerd in
    Kaaij, M.
    Toonzetters: sleutel tot de klassieke muziek (2006) Inmerc, Wormer
    ; ISBN 9789066115637; p. 132; geraadpleegd 2016-08-30


enkelvoud meervoud
tie ties
100 %van de Amerikanen;
100 %van de Britten.[1]
  1. Bronlink geraadpleegd op 30 september 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 18 februari 2020 “Measures of word prevalence for 61,800 English words” op ugent.be