tam
![]() |
- tam
- In de betekenis van ‘niet wild’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1287 [1]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | tam | tammer | tamst |
verbogen | tamme | tammere | tamste |
partitief | tams | tammers | - |
tam
- (dierkunde) gewend aan omgang met mensen
- Zij hadden een tamme kraai.
- (figuurlijk) saai, slaapverwekkend
- [1] wild
- [2] enerverend , boeiend, interessant
- Het woord tam staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "tam" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
95 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "tam" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑
Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be