tas
- tas
- [A] via Middelnederlands tassche / tessche van Oudhoogduits tasca; in de betekenis van ‘buidel’ aangetroffen vanaf 1291 [1] [2] [3]
- [2] (figuurlijk) [4] [5]
- [B] van Frans tasse dat teruggaat op Arabisch طَاس zn (ṭās), in de betekenis van ‘kopje’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1836 [6] [7] [3]
- [C] van Middelnederlands tas, in de betekenis van ‘stapel, menigte’ aangetroffen vanaf 1285 [8] [9] [3]
- [D] van Frans tas [10] [11]
[A] | enkelvoud | meervoud |
---|---|---|
naamwoord | tas | tassen |
verkleinwoord | tasje | tasjes |
- (mode) zak die men meeneemt om er zaken in te bergen die men bij zich wil hebben
- Hij heeft een tas bij zich.
- (persoon) jonge vrouw
- [1] buidel
|
1. zak die men meeneemt om er zaken in te bergen die men bij zich wil hebben
[B] | enkelvoud | meervoud |
---|---|---|
naamwoord | tas | tassen |
verkleinwoord | tasje | tasjes |
- (België) kopje waaruit men warme drank kan drinken
- Een tas thee.
[C] | enkelvoud | meervoud |
---|---|---|
naamwoord | tas | tassen |
verkleinwoord | tasje | tasjes |
[C] de tas m
- resultaat van het op elkaar stapelen of gooien van gelijksoortige zaken
vervoeging van |
---|
tassen |
[C] tas
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van tassen
- Ik tas.
- gebiedende wijs van tassen
- Tas!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van tassen
- Tas je?
[D] | enkelvoud | meervoud |
---|---|---|
naamwoord | tas | tassen |
verkleinwoord | tasje | tasjes |
[D] de tas m
- (techniek) (gereedschap) stalen blok dat op een aambeeld wordt geplaatst, of in een bankschroef wordt geklemd, om als een klein aambeeld te dienen
- De tas heeft een tap (dikke stift) die in het schroodgat van een aambeeld past, zodat hij niet kan verschuiven.
- Het woord tas staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "tas" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[12] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ tas op website: Etymologiebank.nl
- ↑ 3,0 3,1 3,2 "tas" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ tas op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ tas op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ tas op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ tas op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
enkelvoud | meervoud | ||
---|---|---|---|
zonder lidwoord | met lidwoord | zonder lidwoord | met lidwoord |
tas | le tas | tas | les tas |
tas m
- een opeenstapeling of opeenhoping van materiaal, voorwerpen, rommel etc.
- (gereedschap) tas, een klein aambeeldje
- (spreektaal) dik en lelijk meisje [1]
- [2] enclume
tas
enkelvoud | meervoud | |||
---|---|---|---|---|
naamval | m | v | m | v |
nominatief | tas | tā | tie | tās |
genitief | tā | tās | to | to |
datief | tam | tai | tiem | tām |
accusatief | to | to | tos | tās |
instrumentalis | ar to | ar to | ar tiem | ar tām |
locatief | tajā; tai; tanī | tajā; tai; tanī | tajos; tais; tanīs | tajās; tais; tanīs |
tas
- die (dat), nominatief enk die verwijst naar een mannelijk woord
tas
- Zie Wikipedia voor meer informatie.