Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • dok·ters·tas
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord dokterstas dokterstassen
verkleinwoord dokterstasje dokterstasjes

Zelfstandig naamwoord

de dokterstasv / m

  1. een tas waarin de benodigdheden zitten voor een arts om buiten de praktijkruimte zijn werkzaamheden te kunnen verrichten, zoals het toepassen van eerste hulp
    • Henry kwam aan in zijn nachthemd & met zijn dokterstas. Hij knielde bij de verminkte gedaante & voelde de pols, maar schudde het hoofd. 'Deze man heeft geen dokter nodig.'[1] 
    • Ik zat nog steeds op het dak en kwam in beweging om vader te hulp te snellen, toen de dierenarts riep: 'Jacqueline! Neem mijn dokterstas, en snel!'[2] 
    • Hoeveel innovaties er ook zijn, uiteindelijk blijft M. V. gewoon een traditionele dokter. Een dokter met een al even traditionele tas. Een groot, roodbruin ‘gevaarte’. „Die heb ik al sinds ik de opleiding voor huisarts begon”, zegt Vloedbeld, terwijl ze de dokterstas openklapt. Met uiteraard de stethoscoop, een nog altijd onmisbaar instrument en daaronder allerlei kleinere tasjes en opbergdoosjes. „Voor ampullen met medicatie, zodat ik in een noodgeval de patiënt stabiel kan houden tot de ambulance er is.” Elke keer een uitdaging. „En dat is direct het allermooiste aan dit werk. Ik zou niet anders willen.” [3] 

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen

  1. Mitchell, David
    Wolkenatlas vertaald door Aad van der Mijn [2005] ISBN 9021474840 pagina 36
  2. Groeningen, Seppe van
    Aards Paradijs [2014] ISBN 978-90-295-8919-2 pagina 177
  3. Tubantia 07-januari-2017
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be