aambeeld
  • aam·beeld
  • In de betekenis van ‘blok waarop metalen bewerkt worden’ voor het eerst aangetroffen in 1599 [1]
  • Vermoedelijk een leenvertaling van het Latijnse incus. Het eerste deel is dan eigenlijk het voorzetsel aan, waarna als gevolg van regressieve assimilatie een verschuiving van -n- naar -m- heeft plaatsgehad. Het tweede deel hangt o.a. samen met het Engelse beat, maar is vervormd onder invloed van beeld [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord aambeeld aambeelden
verkleinwoord aambeeldje aambeeldjes
95 %van de Nederlanders;
96 %van de Vlamingen.[3]