IPA: /bəˈnadrʏkə(n)/

  • be·na·druk·ken
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
benadrukken
benadrukte
benadrukt
zwak -t volledig

benadrukken

  1. overgankelijk extra aandacht leggen op iets
    • Willen wij gedragsverandering van verkeerd geaarden teweegbrengen, dan is het van belang om het Russisch-roulettekarakter van deze daad te benadrukken.' [1] 
    • Die technologie staat nog wel in de kinderschoenen. ‘We weten dat het werkt op korte afstanden en met kleine hoeveelheden deeltjes, dus meer onderzoek is zeker nodig.’ Maar, benadrukt hij: daarvoor is voldoende tijd. ‘De LHC gaat nog 15 jaar mee. We hebben pas een paar procent van de data verzameld die we eruit kunnen halen. We kunnen nog wel even wachten.’ [2] 
     Hierna gebruikte hij zijn modewoord om te benadrukken hoe geweldig hij het idee van Sander vond.[3]
steeds maar blijven herhalen, benadrukken
98 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[4]