• be·na·druk·te
vervoeging van
benadrukken

benadrukte

  1. enkelvoud verleden tijd van benadrukken
    • Ik benadrukte. 
    • Jij benadrukte. 
    • Hij, zij, het benadrukte. 
     Wel benadrukte hij dat het hier om een papieren kwestie ging die op dat moment ondergeschikt was aan de situatie waarin zij zich bevonden.[1]
  2. verbogen vorm van benadrukt, voltooid deelwoord van benadrukken