benadrukken/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van benadrukken | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | benadrukken | te benadrukken | ||||||||
toekomend | zullen benadrukken | te zullen benadrukken | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben benadrukt | te hebben benadrukt | ||||||||
toekomend | benadrukt zullen hebben | benadrukt te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
benadrukkend | benadrukt | ev. benadruk |
mv. verouderd benadrukt |
benadrukke | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | benadruk | benadrukt | benadrukt | benadrukt | benadrukt | benadrukken | benadrukken | benadrukken | |||
verleden (o.v.t.) | benadrukte | benadrukte | benadrukte | benadrukte | benadrukte | benadrukten | benadrukten | benadrukten | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal benadrukken | zult/zal benadrukken | zult/zal benadrukken | zult benadrukken | zal benadrukken | zullen benadrukken | zullen benadrukken | zullen benadrukken | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou benadrukken | zou benadrukken | zou(dt) benadrukken | zoudt benadrukken | zou benadrukken | zouden benadrukken | zouden benadrukken | zouden benadrukken | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb benadrukt | hebt benadrukt | hebt/heeft benadrukt | hebt benadrukt | heeft benadrukt | hebben benadrukt | hebben benadrukt | hebben benadrukt | |||
verleden (v.v.t.) | had benadrukt | had benadrukt | had benadrukt | hadt benadrukt | had benadrukt | hadden benadrukt | hadden benadrukt | hadden benadrukt | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal benadrukt hebben | zal/zult benadrukt hebben | zult/zal benadrukt hebben | zult benadrukt hebben | zal benadrukt hebben | zullen benadrukt hebben | zullen benadrukt hebben | zullen benadrukt hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou benadrukt hebben | zou benadrukt hebben | zou/zoudt benadrukt hebben | zoudt benadrukt hebben | zou benadrukt hebben | zouden benadrukt hebben | zouden benadrukt hebben | zouden benadrukt hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm benadrukt worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt benadrukt | er is benadrukt | |||||||||
verleden | er werd benadrukt | er was benadrukt | |||||||||
toekomend | er zal benadrukt worden | er zal benadrukt zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou benadrukt worden | er zou benadrukt zijn | |||||||||
lijdende vorm benadrukt worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | benadrukt worden | benadrukt te worden | ||||||||
toekomend | benadrukt zullen worden | benadrukt te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | benadrukt zijn | benadrukt te zijn | ||||||||
toekomend | benadrukt zullen zijn | benadrukt te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word benadrukt | wordt benadrukt | wordt benadrukt | wordt benadrukt | wordt benadrukt | worden benadrukt | worden benadrukt | worden benadrukt | |||
verleden (o.v.t.) | werd benadrukt | werd benadrukt | werd benadrukt | werdt benadrukt | werd benadrukt | werden benadrukt | werden benadrukt | werden benadrukt | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal benadrukt worden | zult benadrukt worden | zult benadrukt worden | zult benadrukt worden | zal benadrukt worden | zullen benadrukt worden | zullen benadrukt worden | zullen benadrukt worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou benadrukt worden | zou benadrukt worden | zou/zoudt benadrukt worden | zoudt benadrukt worden | zou benadrukt worden | zouden benadrukt worden | zouden benadrukt worden | zouden benadrukt worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben benadrukt | bent benadrukt | bent/is benadrukt | zijt benadrukt | is benadrukt | zijn benadrukt | zijn benadrukt | zijn benadrukt | |||
verleden (v.v.t.) | was benadrukt | was benadrukt | was benadrukt | waart benadrukt | was benadrukt | waren benadrukt | waren benadrukt | waren benadrukt | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal benadrukt zijn | zult benadrukt zijn | zult benadrukt zijn | zult benadrukt zijn | zal benadrukt zijn | zullen benadrukt zijn | zullen benadrukt zijn | zullen benadrukt zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou benadrukt zijn | zou benadrukt zijn | zou/zoudt benadrukt zijn | zoudt benadrukt zijn | zou benadrukt zijn | zouden benadrukt zijn | zouden benadrukt zijn | zouden benadrukt zijn |