• ha·me·ren
  • Afleiding van hamer met het achtervoegsel -en (1).
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
hameren
hamerde
gehamerd
zwak -d volledig

hameren

  1. overgankelijk met een hamer inslaan
    • Hij hamerde voor de zekerheid nog een paar spijkers door het hout. 
  2. inergatief ~ op: zwaar de nadruk op iets leggen
    • Hoe hij hier in de klas ook op gehamerd had, het vraagstuk werd allerbelabberdst beantwoord op het examen. 
     Persoonlijke hygiëne is natuurlijk een dingetje als je meer dan tien dagen niet doucht. Scout en Frodo, waar ik de eerste nacht in San Diego logeerde, hamerden er bij mij op geen zeep en shampoo in de natuur te gebruiken.[1]
steeds maar blijven herhalen
99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[2]
  1. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers  
  2.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be