herhalen
- her·ha·len
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
herhalen |
herhaalde |
herhaald |
zwak -d | volledig |
herhalen
- nog eens, of meerdere keren, hetzelfde ondervinden, uitvoeren of laten weerkeren
- overgankelijk iets opnieuw zeggen
- Ik kon u niet verstaan, wilt u dat herhalen?
- overgankelijk iets opnieuw zingen
- We hebben het refrein van het liedje nog menigmaal herhaald.
- overgankelijk iets opnieuw doen
- Het eerder uitgezonden programma wordt morgen herhaald.
- wederkerend steeds weer hetzelfde beleven
- Elke dag herhaalde zich hetzelfde ritueel.
- [1.3] recidiveren (van een misdaad)
- [1.1] (erin) stampen (van leerstof)
steeds maar blijven herhalen
- Men zegt wel dat de geschiedenis zich herhaalt.
dingen van vroeger komen terug
1. iets opnieuw zeggen
1. iets opnieuw doen
- Het woord herhalen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "herhalen" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ herhalen op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be