• ha·len
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
halen
haalde
gehaald
zwak -d volledig

halen

  1. overgankelijk ergens heengaan met als doel om iets of iemand mee terug te brengen
    • Hij is even vrienden van het station aan het halen. 
     De andere kinderen zochten hout, zetten tenten op en haalden water.[2]
  2. bereiken van een doel
     Al snel zag ik in dat ik op deze manier Canada nooit zou halen, maar vooralsnog genoot ik van elke bloem.[2]
     ‘Alle antimaterieontdekkingen zijn iets heel interessants. Dit is er een die nog ontbrak’, zegt Dönigus. Zijn onderzoeksgroep gebruikte kunstmatige intelligentie (machine learning) om gegevens te analyseren van een experiment uit 2018 met de ALICE-detector bij de LHC om het antihyperhelium-4 te identificeren met een significantie van 3,5 standaarddeviaties. Het onderzoek haalt niet de ‘gouden standaard’ van 5 standaarddeviaties. Maar het geeft wel aan dat het zeer waarschijnlijk is dat de ontdekking echt is en geen gril van de gegevens is.[3]

dehalenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord haal
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.[5]
  1. "halen" in:
    Sijs, Nicoline van der
    , Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org
    ; ISBN 90 204 2045 3
  2. 1 2
    Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers op Wikipedia
  3. Bronlink geraadpleegd op 25 april 2025 Weblink bron
    Karmela Padavic Callaghan
    “LHC breekt record met detectie zwaarste antimaterie-atoom ooit” (23 april 2025), newscientist
  4. Bronlink geraadpleegd op 16 mei 2025 Weblink bron
    Dik Verkuil
    “Het vertrouwen van Jan Terlouw was zijn kracht en zijn zwakte” (16 mei 2025), NOS
  5. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
  • ha·len

halen, g

  1. bepaalde vorm nominatief enkelvoud van hale

halen

  1. halen; ergens heengaan met als doel om iets of iemand mee terug te brengen
  • ha·len
Naar frequentie 4392

halen, m

  1. bepaalde vorm nominatief enkelvoud van hale
  • ha·len

halen, m

  1. bepaalde vorm nominatief enkelvoud van hale
vervoeging van
halar

halen

  1. aanvoegende wijs derde persoon meervoud tegenwoordige tijd (presente) van halar
  2. gebiedende wijs (bevestigend en ontkennend) derde persoon meervoud tegenwoordige tijd (presente) van halar

halen

  1. halen; ergens heengaan met als doel om iets of iemand mee terug te brengen