Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • over·hoop·ha·len
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
overhoophalen
haalde overhoop
overhoopgehaald
zwak -d volledig

Werkwoord

overhoophalen

  1. overgankelijk in een wanordelijke staat brengen
    • De inbrekers hadden het hele huis overhoopgehaald. 
  2. overgankelijk de rust verstoren door het opnieuw in de herinnering brengen van een liever vergeten geschiedenis
    • Moet je nu zonodig de sfeer verpesten door die pijnlijke kwestie weer overhoop te halen? 
Synoniemen
Antoniemen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid