overhoophalen
- over·hoop·ha·len
- samenstelling van overhoop bw en halen ww
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
overhoophalen |
haalde overhoop |
overhoopgehaald |
zwak -d | volledig |
overhoophalen
- overgankelijk in een wanordelijke staat brengen
- De inbrekers hadden het hele huis overhoopgehaald.
- overgankelijk de rust verstoren door het opnieuw in de herinnering brengen van een liever vergeten geschiedenis
- Moet je nu zonodig de sfeer verpesten door die pijnlijke kwestie weer overhoop te halen?
- [1] door elkaar halen, doorzoeken, uit elkaar halen, ontwrichten, verwarren
- [2] aanwakkeren,oprakelen
- [1] opbergen, opruimen, ordenen
- [2] stilzwijgen
- [1] huiszoeking doen, keten, puinhoop maken, rommel maken, troep maken, uitkammen, uitpluizen, uitschudden
- [2] aansnijden, ontketenen, ter sprake brengen, ter tafel brengen
1. in wanorde brengen
2. de rust verstoren met pijnlijke kwesties
- Het woord overhoophalen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.