(klemtoonhomogram)

  • door·zoe·ken
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
doorzoeken
zocht door
doorgezocht
zwak -cht volledig [A]

[A] dóórzoeken

  1. inergatief ~ naar: voortgaan met zoeken
    • Hoewel de kansen om de vermisten levend aan te treffen snel verminderden, werd er doorgezocht. 
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
doorzoeken
doorzocht
doorzocht
zwak -cht volledig [B]

[B] doorzóéken

  1. overgankelijk grondig onderzoeken of zich iets ergens bevindt
    • De politie doorzocht het huis van de verdachte en vond een grote hoeveelheid cocaïne. 
    • Hij doorzocht alle artikelen van de krant die in aanmerking kwamen maar kon niets vinden. 
100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]