Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • op·ra·ke·len
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
oprakelen
rakelde op
opgerakeld
zwak -d volledig

Werkwoord

oprakelen

  1. overgankelijk het vuur feller doen branden door erin te poken
    • Hij rakelde het dovende vuur op. 
  2. (figuurlijk) iets wat al bijna vergeten was weer in de herinnering oproepen
     Te veel terecht vergeten momenten worden opgerakeld.[1]
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

96 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen

  1.   Weblink bron “Wat als wij Pim Fortuyn niet hadden gesproken?” (06/05/2012), HP de Tijd
  2.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be