• ra·ke

Niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie als zelfstandig naamwoord

de rakev

  1. schrijfwijze voor: raak "hark"

rake

  1. verbogen vorm van de stellende trap van raak

Niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie als werkwoord

vervoeging van
raken

rake

  1. aanvoegende wijs van raken
59 % van de Nederlanders;
48 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be


  • IPA: /raːkɐ/ (Etsbergs)
stamtijd
infinitief verleden
tijd
voltooid
deelwoord
rake
raakdje
gerake
klasse 7 volledig

rake

  1. hijgen


  • ra·ke
  • Werkwoord: afkomstig van het Oudnoorse werkwoord raka
  • Zelfstandig naamwoord: afleiding van het Noorse werkwoord rake
Naar frequentie 19529
vervoeging
onbepaalde wijs rake rake
tegenwoordige tijd raker raker
verleden tijd raka
raket
rakte
voltooid
deelwoord
raka
raket
rakt
onvoltooid
deelwoord
rakende rakende
lijdende vorm rakes rakes
gebiedende wijs rak rak
vervoegingsklasse Klasse 1 zwak Klasse 2 zwak
opmerking optioneel optioneel

[A] rake

  1. overgankelijk poken
  2. overgankelijk harken
  3. overgankelijk aangaan, betreffen
  4. overgankelijk scheren (met een scheermes)
vervoeging
onbepaalde wijs rake
tegenwoordige tijd raker
verleden tijd raka
raket
voltooid
deelwoord
raka
raket
onvoltooid
deelwoord
rakende
lijdende vorm rakes
gebiedende wijs rak
vervoegingsklasse Klasse 1 zwak
opmerking [B]

[B] rake

  1. overgankelijk raakvis maken
[1] enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   rake     m: raken
v: raka  
  raker     rakene  
genitief   rakes     m: rakens
v: rakas  
  rakers     rakenes  

rake, m / v

  1. pook
  2. in de uitdrukking: rubb og rake (zonder verbuiging)
  • [2]: rubb og rake


  • ra·ke
  • Werkwoord: afkomstig van het Oudnoorse werkwoord raka
  • Zelfstandig naamwoord: afleiding van het Nynorske werkwoord rake
vervoeging
onbepaalde wijs rake
raka
tegenwoordige tijd rakar
verleden tijd raka
voltooid
deelwoord
raka
onvoltooid
deelwoord
rakende
lijdende vorm rakast
gebiedende wijs rak
raka
rake
vervoegingsklasse Klasse 1 zwak
opmerking

rake

  1. overgankelijk poken
  2. overgankelijk harken
  3. overgankelijk aangaan, betreffen
  4. overgankelijk scheren (met een scheermes)
  5. overgankelijk raakvis maken
[1] enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   rake     raka     raker     rakene  

rake, v

  1. pook
  2. in de uitdrukking: rubb og rake (zonder verbuiging)
  • [2]: rubb og rake