• be·tref·fen
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
betreffen
betrof
betroffen
klasse 3 volledig

betreffen

  1. overgankelijk gaan over, als onderwerp hebben
    • Het stuk betreft de resultaten van het afgelopen jaar. 
     Dat dit een eenmalig bezoek betrof, stond bij haar vast.[1]
  2. overgankelijk invloed hebben op, van belang zijn voor, aangaan
    • Dit bericht betreft jullie allemaal. 
  3. overgankelijk ziek maken
    • De jonge hondjes kunnen daardoor al na twee maanden betroffen worden. 
99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]