aangaan
- aan·gaan
- [1],[3] samenstelling van aan vz en gaan ww
- [2] samenstelling van aan bw en gaan ww
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
aangaan |
ging aan |
aangegaan |
klasse 7 | volledig |
aangaan [1]
- inergatief betreffen, van belang zijn
- Dat gaat hem zeker aan.
- Het gaat niemand wat aan hoeveel ik verdien.
- ▸ Beslissingen die de kinderen aangingen, werden dan ook steevast gezamenlijk aan hen gemeld en uitgelegd.[2]
- ergatief ingeschakeld worden
- Het licht ging ineens aan.
- ▸ Oscar kwam overeind, rekte zich uit en deed een paar rompoefeningen om de stijfheid kwijt te raken, alsof hijzelf ook de strijd aan zou moeten gaan.[3]
- overgankelijk in een zaak of relatie betrokken worden
- Hij is daarna een relatie met haar aangegaan.
- [2] uitgaan
- verplichtingen aangaan
beloven dat je iets zult doen
- achter iets of iemand aangaan
1. betreffen
verplichtingen aangaan
- Het woord aangaan staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "aangaan" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ “All-inclusive” (2006), A. W. Bruna Uitgevers B. V. , Utrecht , ISBN 90-229-9182-2
- ↑ Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)“Tussen rood en zwart” (2014), Uitgeverij Prometheus , ISBN 9789044625691
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be