• ra·ka

raka

  1. verleden tijd van rake
  2. voltooid deelwoord van rake


  • ra·ka
Naar frequentie 58006

raka

  1. onbepaalde wijs, tweede vorm naast rake, zie aldaar

raka

  1. verleden tijd van raka
  2. voltooid deelwoord van raka

raka

  1. gebiedende wijs van raka

raka

  1. verleden tijd van rake
  2. voltooid deelwoord van rake

raka

  1. gebiedende wijs van rake

raka, v

  1. bepaalde vorm nominatief enkelvoud van rake

raka

  1. verouderde spelling of vorm van rake tot 2012 [1]
(verouderd) onbepaalde vorm nominatief enkelvoud van rake, v
  1. Taalhervorming vanaf 1 augustus 2012:
    Ny rettskriving for 2000-talet, punt 3.1.4 (in het Nynorsk)