• hij·gen
  • In de betekenis van ‘kort ademhalen’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1351 [1]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
hijgen
hijgde
gehijgd
zwak -d volledig

hijgen

  1. inergatief zwaar ademhalen ten gevolge van een lichamelijke inspanning
     En daarom was hij de eerste die merkte dat het witte paard van Sinterklaas zo raar stond te hijgen en te snuiven.[2]
99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]