gasp
- gasp
- Afkomstig van het Middelengelse werkwoord "gaspen".
vervoeging | |
---|---|
onbepaalde wijs | to gasp |
he/she/it | gasps |
verleden tijd | gasped |
voltooid deelwoord |
gasped |
onvoltooid deelwoord |
gasping |
gebiedende wijs | gasp |
gasp
- onovergankelijk hijgen
- onovergankelijk [naar adem] snakken
- «He was gasping for breath.»
- Hij snakte naar adem.
- «He was gasping for breath.»
- onovergankelijk zwoegen
- overgankelijk amechtig, hijgend praten
enkelvoud | meervoud |
---|---|
gasp | gasps |
- het naar adem snakken
- a gasp of fear
een snik, die door vrees veroorzaakt werd
- at the last gasp
op de laatste snik
op het laatste moment
op het laatste moment