Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • zwoe·gen
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘hijgen’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1567 [1] [2]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
zwoegen
zwoegde
gezwoegd
zwak -d volledig

Werkwoord

zwoegen

  1. inergatief zwaar en moeilijk werk verrichten, ploeteren
    • De werkers zwoegen in de mijnen. 
    • Het wordt weer zwoegen voor de Cito-toets. 
  2. hijgen
    • Soms is het lekker om even te zwoegen en zweten. 
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen