• zwoeg·de
vervoeging van
zwoegen

zwoegde

  1. enkelvoud verleden tijd van zwoegen
    • Ik zwoegde. 
    • Jij zwoegde. 
    • Hij, zij, het zwoegde. 
     De hele nacht zwoegde ik om mijn kind ter wereld te brengen - en streed voor mijn leven.[1]


  1. Victoria Holt
    “Bekentenissen van een koningin” (1968), Saga, ISBN 9788726484847