zwoegde
- zwoeg·de
vervoeging van |
---|
zwoegen |
zwoegde
- enkelvoud verleden tijd van zwoegen
- Ik zwoegde.
- Jij zwoegde.
- Hij, zij, het zwoegde.
- Ik zwoegde.
- ▸ De hele nacht zwoegde ik om mijn kind ter wereld te brengen - en streed voor mijn leven.[1]
- Het woord zwoegde staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Victoria Holt“Bekentenissen van een koningin” (1968), Saga, ISBN 9788726484847