alt
Niet te verwarren met: Alt, alt. |
- alt
- Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘lage vrouwenstem’ voor het eerst aangetroffen in 1795 [1]
- [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | alt | alten |
verkleinwoord | altje | altjes |
- m (muziek) lage vrouwenstem
- De zangeres was beroemd om haar warme alt.
- m (muziekinstrument) (afkorting) altinstrument, vaak de altviool
- De bezetting bestaat uit 7 eerste violen, 7 tweede violen, 3 alten, 4 celli en 2 contrabassen.
- m (muziek) (beroep) persoon in een orkest die een altinstrument bespeelt
- v (muziek) vrouw die een altstem bezit
- De alt was een rijzige vrouw met een diepe stem.
1. lage vrouwenstem
- Het woord alt staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "alt" herkend door:
92 % | van de Nederlanders; |
91 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "alt" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ alt op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
alt
- Afgeleid van het Middelhoogduitse alt
alt
- alt
stellend | vergrotend | overtreffend |
---|---|---|
alt /alt/ |
älter /ˈɛltɐ/ |
am ältesten /am ˈɛltəstn̩/ |
alle verbuigingsvormen |
- Betuigd in het Middelhoogduitse en het Oudhoogduitse woord alt, dat weer van de Westgermaanse vorm *alda- komt; dit Westgermaans is vermoedelijk een to-participium van de Germaanse woordvorm *al-a- „groeien, voeden“, dat zijnerzijds van het Indo-Europees *al- „voeden“ stamt; etymologische verwantschap met het Gotisch alþeis, het Oudengels eald en het moderne Engels old, het Oudfrans ald, het Nederlands oud
alt
- oud (van hoge leeftijd).
- «Es gibt alte Menschen, Tiere und Pflanzen.»
- Er zijn oude mensen, dieren en planten.
- «Mit Mitte 30 fühlte sie sich schon alt.»
- Rond haar 30e voelde zij zich al oud.
- «Es gibt alte Menschen, Tiere und Pflanzen.»
- oud (een bepaald leeftijd hebbend).
- «Unser Baby ist sieben Wochen alt.»
- Onze baby is al zeven weken oud.
- «Unser Baby ist sieben Wochen alt.»
- oud (een bepaalde tijd voorhanden, van gebruik zijnd).
- «Sein Auto ist erst drei Jehre alt.»
- Zijn auto is pas drie jaar oud.
- «Das Spiel war keine zwei Minuten alt, als das erste Tor fiel.»
- Het spel was nog geen twee minuten begonnen toen de eerste toren geslagen werd.
- «Sein Auto ist erst drei Jehre alt.»
- oud (niet meer nieuw, al lange tijd bestaand, versleten).
- «Man riss die alte Bauruine ab.»
- Men brak het oude, niet afgemaakte gebouw af.
- «Sie handelt mit alten Büchern.»
- Zij handelt in oude boeken.
- «Man riss die alte Bauruine ab.»
- oud (sinds een lange tijd voorhanden, bestaand; al lange tijd geproduceerd).
- «Der Fisch schmeckt alt.»
- De vis smaakt oud.
- «Der Fisch schmeckt alt.»
- oud (van het vorig jaar).
- «Das alte Jahr geht zu Ende.»
- Het oude jaar eindigt bijna.
- «Die alten Kartoffeln sind nun aufgebraucht.»
- De oude aardappels zijn nu opgebruikt.
- «Das alte Jahr geht zu Ende.»
- oud (sinds een lange tijd voorhanden, bestaand; voor al lange tijd opgekomen, opgericht en dus beproefd).
- «Bei der historischen Restaurierung des Gebäudes griff man auf alten Erfahrungen und Traditionen zurück.»
- Bij de historische restauratie van het gebouw greep men op oude ervaringen en tradities terug.
- «Bei der historischen Restaurierung des Gebäudes griff man auf alten Erfahrungen und Traditionen zurück.»
- oud (langjarig, veeljarig).
- «Wir sind alte Freunde.»
- Wij zijn oude vrienden.
- «Er ist ein altes und geschätztes Mitglied unseres Vereins.»
- Hij is een oud en gewaardeerd lid van onze vereniging.
- «Wir sind alte Freunde.»
- oud (allang bekend en dus verouderd, saai).
- «Über diese alten Witze kann ich schon lange nicht mehr lachen.»
- Om deze oude grap kan ik al lang niet meer lachen.
- «Über diese alten Witze kann ich schon lange nicht mehr lachen.»
- oud (uit een vroegere tijd of voormalige tijdperk stammend; een afgelopen tijd betreffend).
- «Als Kind wurden ihr alte deutsche Sagen vorgelesen.»
- Als kind werden haar oude Duitse sagen voorgelezen.
- «Als Kind wurden ihr alte deutsche Sagen vorgelesen.»
- oud (antiek, klassiek).
- «Er ließt viel über die alten Griechen und Römer.»
- Hij leest veel over de oude Grieken en Romeinen.
- «Sie studiert alte Sprachen.»
- Zij studeert oude talen.
- «Er ließt viel über die alten Griechen und Römer.»
- oud (door verouderen kostbaar, waardevol geworden).
- «Man sollte sehr behutsam mit altem Porzellan umgehen.»
- Men moet zeer voorzichtig omgaang met het oude porselein.
- «Zur Feier des Tages öffnete er eine Flasche alten Weins.»
- Om de dag te vieren, opende hij een fles oude wijn.
- «Man sollte sehr behutsam mit altem Porzellan umgehen.»
- oud (onveranderd, [van vroeger] bekend, vertrouwd, gewoon [en dus lief gekregen, geschat]).
- «Alles geht seinen alten Gang.»
- Alles gaat weer zijn oude gangetje.
- «Alles geht seinen alten Gang.»
- oud (vorig, voormalig, vroeger).
- «Er traf sich nach vielen Jahren wieder mit alten Bekannten.»
- Er sprak na vele jaren weer af met oude bekenden.
- «Er traf sich nach vielen Jahren wieder mit alten Bekannten.»
- (spreektaal) een vertrouwelijke aanspreekvorm
- «Na, alter Junge, alles klar bei dir?»
- Nou, oude gozer, hoe gaat 'ie?
- «Na, alter Junge, alles klar bei dir?»
- (spreektaal), (pejoratief) bij negatief gekarakteriseerende personenbenamingen en vloekwoorden
- «Du alter Geizkragen!»
- Jij oude gierigaard!
- «Altes Schwein!»
- Oud varken!
- «Du alter Geizkragen!»
- allerältest, altadelig, altadlig, Altammann, altangesehen, altangesessen, altangestammt, Altanlage, altansässig, altbacken, Altbau, altbekannt, altberühmt, altbewährt, Altbier, altbulgarisch, Altbundeskanzler, Altbundespräsident, Altbundesrat, Altbundestrainer, Altbürger, altchristlich, altdeutsch, Alte, altehrwürdig, alteingeführt, alteingesessen, Alteisen, älteln, Alten, Alter, Alterchen, alterfahren, altern, alternd, alterprobt, alters, Altertum, Alterung, altfränkisch, altgedient, Altgeld, Altgenosse, Altgeselle, altgewohnt, Altglas, altgläubig, Altgold, altgriechisch, Althandel, althergebracht, altherkömmlich, Altherrenmannschaft, althochdeutsch, Altjahrstag, altjüngferlich, Altkanzler, alt-katholisch, altkirchenslawisch, Altkleidersammlung, altklug, Altlast, ältlich, Altmaterial, Altmeister, Altmetall, altmodisch, altnordisch, Altöl, Altpapier, altphilologisch, altrenommiert, altrömisch, altrosa, Altschnee, Altsilber, altsprachlich, Altstadt, Altsteinzeit, Altstoff, alttestamentarisch, alttestamentlich, altüberkommen, altüberliefert, altväterisch, altväterlich, altvertraut, Altvordern, Altwaren, Altwasser, Altweiberfasnacht/Altweiberfastnacht, Altweiberknoten´, Altweibermühle, Altweibersommer, altweltlich, Eltern, veralten
- [1-14]: altersspezifisch
- vorzeitig
- verbraucht, greisenhaft, mumienhaft, steinalt, senil
- geschichtsträchtig, historisch, konventionell, langjährig, reif, rückständig, überholt, unmodern, verdorben
- [1, 2, 4, 5, 7-10, 12-14]: uralt
- Man ist so alt, wie man sich fühlt.
Men is zo oud als men zich voelt.
- Aus Alt mach Neu.
Uit oud maakt men nieuw.
- (spreektaal), (schertsend) Altes Haus
Oude vriend
- (spreektaal) nicht alt werden
het niet lang meer uithouden
- (spreektaal) alt aussehen
het nakijken hebben
- Alt und Jung
Oude en jonge mensen
- alter Wein in neuen Schläuchen
oude wijn in nieuwe zakken
- Afgeleid van het Middelhoogduitse alt
alt
- IPA: /alt/
- alt
alt
alt
- alt
- Bijwoord: Afleiding van het Noorse bijvoeglike naamwoord all (onbepaalde onzijdige vorm)
- Zelfstandig naamwoord [A]: afkomstig van het Latijnse woord altus (= hoog)
- Zelfstandig naamwoord [B]: afkomstig van het Duitse zelfstandige naamwoord All, afleiding van het Noorse bijvoeglike naamwoord all met het achtervoegsel -t (onbepaalde onzijdige vorm)
Naar frequentie | 70 |
---|
alt, o
- onbepaalde vorm onzijdig enkelvoud van de stellende trap van all
alt
m [A] |
enkelvoud | meervoud | ||
---|---|---|---|---|
onbepaald | bepaald | onbepaald | bepaald | |
nominatief | alt | alten | alter | altene |
genitief | alts | altens | alters | altenes |
[A]: alt, m
- (muziek) alt (lage vrouwenstem)
- (muziek) alt (vrouw die een altstem bezit)
- (muziek) altpartij
- (muziekinstrument) alt (altinstrument)
- [3]: altparti
- [1]: barnestemme
- [1]: kvinnestemme
- [2]: sanger
- [2]: sangerinne
- [4]: musikkinstrument
- [4]: altsaksofon
- [1]: synge alt
alt zingen
- [2]: alter og sopraner
alten en sopranen
o [B] |
enkelvoud | meervoud | ||
---|---|---|---|---|
onbepaald | bepaald | onbepaald | bepaald | |
nominatief | alt | altet | alt | alta |
genitief | alts | altets | alts | altas |
[B]: alt, o
alt, mv
- onbepaalde vorm nominatief meervoud van alt
- alt
- Bijwoord: Afleiding van het Nynorske bijvoeglike naamwoord all (onbepaalde onzijdige vorm)
- Zelfstandig naamwoord [A]: Afkomstig van het Latijnse woord altus (= hoog)
- Zelfstandig naamwoord [B]: Afkomstig van het Duitse zelfstandige naamwoord All, afleiding van het Nynorske bijvoeglike naamwoord all met het achtervoegsel -t (onbepaalde onzijdige vorm)
alt, o
- onbepaalde vorm onzijdig enkelvoud van de stellende trap van all
alt
- al, reeds
- «Då brannvesenet kom fram var huset alt overtent.»
- Toen de brandweer aankwam, stond het huis al in lichterlaaie.
- «Då brannvesenet kom fram var huset alt overtent.»
m [A] |
enkelvoud | meervoud | ||
---|---|---|---|---|
onbepaald | bepaald | onbepaald | bepaald | |
nominatief | alt | alten | altar | altane |
[A]: alt, m
- een lage stem van een kind of een vrouw
- (muziek) alt (lage vrouwenstem)
- (muziek) alt (vrouw die een altstem bezit)
- (muziekinstrument) alt (altinstrument)
- [1-2]: barnerøyst
- [1-2]: barnestemme
- [1-2]: kvinnerøyst
- [1-2]: kvinnestemme
- [3]: songer
- [3]: songerinne
- [4]: musikkinstrument
- [4]: altsaksofon
o [B] |
enkelvoud | meervoud | ||
---|---|---|---|---|
onbepaald | bepaald | onbepaald | bepaald | |
nominatief | alt | altet | alt | alta |
[B]: alt, o
alt, mv
- onbepaalde vorm nominatief meervoud van alt
- IPA: /alt/
- Afgeleid van het Proto-Germaanse *aldaz
alt
- Afgeleid van het Proto-Germaanse *aldaz
alt
- alt
Sterke verbuiging [1] |
mannelijk enkelvoud |
vrouwelijk enkelvoud |
onzijdig enkelvoud |
meervoud |
---|---|---|---|---|
nominatief | alder | aldi | alt | alde |
datief | aldem | alder | aldem | alde |
accusatief | alder | aldi | alt | alde |
Zwakke verbuiging [2] |
mannelijk enkelvoud |
vrouwelijk enkelvoud |
onzijdig enkelvoud |
meervoud |
---|---|---|---|---|
nominatief | alt | alt | alt | alde |
datief | alde | alde | alde | alde |
accusatief | alt | alt | alt | alde |
Gemengde verbuiging [3] |
mannelijk enkelvoud |
vrouwelijk enkelvoud |
onzijdig enkelvoud |
meervoud |
---|---|---|---|---|
nominatief | alder | aldi | alt | alde |
datief | alde | alde | alde | alde |
accusatief | alder | aldi | alt | alde |
alt
- oud
- «Die Karrichhof seht gut aus, awwer die Karrich net so viel. Sell hawwich drauerich gefunne, en alde Karrich, un kee Gottesdinscht meh.»
- De begraafplaats ziet er goed uit, maar de kerk niet zo veel. Ik vond ze triest, een oude kerk, en geen diensten meer.
- «Die Karrichhof seht gut aus, awwer die Karrich net so viel. Sell hawwich drauerich gefunne, en alde Karrich, un kee Gottesdinscht meh.»
alt
- onbepaald (zonder lidwoord) nominatief en accusatief onzijdig enkelvoud stellende trap van alt
alt
- bepaald nominatief en accusatief enkelvoud stellende trap van alt
alt
- onbepaald nominatief en accusatief onzijdig enkelvoud stellende trap van alt
- IPA: /alt/
- alt
alt m
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- alt
alt m
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- IPA: /alt/
- alt
- (muziek) alt; lage vrouwen- of kinderstem
- (techniek) Alt; een toets op het toetsenbord van veel computers
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
nominatief | alt | alty |
genitief | altu | altů |
datief | altu | altům |
accusatief | alt | alty |
vocatief | alte | alty |
locatief | altu | altech |
instrumentalis | altem | alty |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- Internetová jazyková příručka - Ústav pro jazyk český AV ČR (Tsjechisch)
- Slovník spisovného jazyka českého - Ústav pro jazyk český AV ČR (Tsjechisch)
- Příruční slovník jazyka českého - Ústav pro jazyk český AV ČR (Tsjechisch)
alt