bas
Niet te verwarren met: Bas |
- bas
- Leenwoord uit het Jiddisch, in de betekenis van ‘Bargoens: stuiver, dubbeltje’ voor het eerst aangetroffen in 1860 [1] [2]
- Leenwoord uit het Italiaans, in de betekenis van ‘laagste stem’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1552 [3]
- [4]
- [2.5, 2.6] Herkomst: Jiddisj [5]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | bas | bassen |
verkleinwoord | basje | basjes |
- laagste partij in een muziekstuk
- Op de piano speelt men met de linkerhand de baspartij
- laagste mannenstem
- De bas is lager dan de bariton
- (muziek) (beroep) een zanger met deze lage mannenstem
- De corpulente man had een prachtige bas
- (muziekinstrument) het laagstklinkende muziekinstrument uit een familie, bijvoorbeeld contrabas, basgitaar etc.
- De contrabas wordt staande bespeeld.
- (Jiddisch-Hebreeuws) dochter, meisje
- (Jiddisch-Hebreeuws) stuiver
|
- sousafoon
- alt, bariton, contra-alt, tenor, mezzosopraan, sopraan
- [2.5] bas mitswe, bas mitswes
- [2.5] Hebreeuws: bat
1. het instrument dat doorgaans de laagste stem speelt
vervoeging van |
---|
bassen |
bas
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bassen
- Ik bas.
- gebiedende wijs van bassen
- Bas!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bassen
- Bas je?
- Het woord bas staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "bas" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[11] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "bas" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ bas op website: Etymologiebank.nl
- ↑ bas op website: Etymologiebank.nl
- ↑ bas op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Stichting Hebreeuwse en Jiddisje woorden in het Nederlands
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
- IPA: /bɑs/
bas
- (plantkunde) bast; buitenste laag van een boom, meestal het geheel van schors en aangroeilaag
- (muziek) bas; een lage mannenstem
- (muziekinstrument) bas, basgitaar; een gewoonlijk elektrisch of elektronisch versterkt viersnarig instrument met een lage ligging
- (muziek)(beroep) bas; een zanger met deze lage mannenstem [2]
- –
- –
- baskitaar
- –
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
bas
- Afgeleid van het Oudfranse bas
bas
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
mannelijk | bas | bas |
vrouwelijk | basse | basses |
bas
- (muziek) bas; een lage mannenstem
- (muziekinstrument) bas; het laagstklinkende muziekinstrument uit een familie, bijvoorbeeld contrabas, basgitaar etc.
- (muziek) bas; de laagste stem in een meerstemmige compositie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
bas m
- IPA: /bas/
- bas
- (muziek) bas; een lage mannenstem
- (muziekinstrument) bas; het laagstklinkende muziekinstrument uit een familie, bijvoorbeeld contrabas, basgitaar etc.
- (muziek) bas; de laagste stem in een meerstemmige compositie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- IPA: /bas/
- bas
- Afgeleid van het Italiaanse basso
- (muziek) bas; een lage mannenstem
- (muziekinstrument) bas; het laagstklinkende muziekinstrument uit een familie, bijvoorbeeld contrabas, basgitaar etc.
- (muziek) bas; de laagste stem in een meerstemmige compositie
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
nominatief | bas | basy |
genitief | basu | basů |
datief | basu | basům |
accusatief | bas | basy |
vocatief | base / basi | basy |
locatief | basu / base | basech |
instrumentalis | basem | basy |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- Internetová jazyková příručka - Ústav pro jazyk český AV ČR (Tsjechisch)
- Slovník spisovného jazyka českého - Ústav pro jazyk český AV ČR (Tsjechisch)
enkelvoud | meervoud | ||
---|---|---|---|
nominatief | bas | basi / basové | |
genitief | basa | basů | |
datief | korte vorm | basu | basům |
lange vorm | basovi | ||
accusatief | basa | basy | |
vocatief | base | basi / basové | |
locatief | korte vorm | basu | basech |
lange vorm | basovi | ||
instrumentalis | basem | basy |
bas
- Afgeleid van Middelhoogduits waz
bas