bassen
- bas·sen
de bassen mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord bas
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
bassen |
baste |
gebast |
zwak -t | volledig |
bassen
- blaffen, het geluid maken dat kenmerkend is voor de hond
- (figuurlijk) inergatief met een luide, lage stem iets roepen
- "Dat gaat zomaar niet!" baste hij.
- Het woord bassen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "bassen" herkend door:
90 % | van de Nederlanders; |
84 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ "bassen" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ bassen op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be