blaffen
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- blaf·fen
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘het natuurlijke geluid van honden maken’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1350 [1]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
blaffen |
blafte |
geblaft |
zwak -t | volledig |
Werkwoord
blaffen
- inergatief (dierengeluid) geluid maken dat kenmerkend is voor een hond
- Die hond blaft al de hele dag.
- inergatief, (figuurlijk), (informeel) redeloos praten of schreeuwen
- Wat sta je te blaffen?
Synoniemen
Hyponiemen
- [2] aanblaffen, afblaffen, overblaffen, toeblaffen
Afgeleide begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
- Blaffende honden bijten niet
Gezegd van mensen die flink tekeergaan maar niet zo gauw kwaad doen
Vertalingen
1. geluid maken dat kenmerkend is voor een hond
Gangbaarheid
- Het woord blaffen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "blaffen" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[2] |
Verwijzingen
Niet te verwarren met: blaffet |
Noors
Uitspraak
Woordafbreking
- blaf·fen
Naar frequentie | 2754 |
---|
Zelfstandig naamwoord
blaffen
- nominatief bepaald mannelijk enkelvoud van blaff