bellen
- bel·len
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
bellen |
belde |
gebeld |
zwak -d | volledig |
bellen
- inergatief de deurbel over laten gaan, schellen, aanbellen
- Kun jij even bellen aan de deur?
- door middel van een bel een signaal geven
- overgankelijk iemand opbellen, telefoneren naar of met iemand
- Ja, ik zal je straks weer bellen.
- ▸ Door het tijdsverschil kwam het er dikwijls op neer dat ik ’s ochtends belde en met mijn neus in het avondeten van de familie viel.[1]
- ▸ Hij vertelde dat vorig jaar een vrouw stiekem een uur op zijn telefoon naar Europa had gebeld waardoor hij een maand later een rekening van meer dan 150 dollar dollar had gekregen.[1]
- door middel van een bel roepen
- [3] luiden
- aanbellen, afbellen, beeldbellen, doorbellen, inbellen, internetbellen, naambellen, opbellen, terugbellen, uitbellen, videobellen
1. de deurbel over laten gaan
2. door middel van een bel een signaal geven
3. iemand opbellen, telefoneren naar iemand
4. door middel van een bel roepen
de bellen mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord bel
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | bellen | - |
verkleinwoord |
Niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie als enkelvoud.
♣ | ♦ | ♥ | ♠ |
---|---|---|---|
klaveren | ruiten | harten | schoppen |
eikels | bellen | harten | bladeren |
- (kaartspel) een van de vier Duitse kleuren in het kaartspel
- Het woord bellen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "bellen" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ 1,0 1,1 Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
bellen |
bellte |
hat gebellt |
zwak | volledig |
bellen