telefoneren
- Geluid: telefoneren (hulp, bestand)
- IPA: / ˌteləfoˈnerə(n) / (5 lettergrepen); /ˌtelefoˈneːrən/
- te·le·fo·ne·ren
- afgeleid van het Franse téléphoner met het achtervoegsel -eren
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
telefoneren /ˌtelefoˈneːrən/ |
telefoneerde /ˌtelefoˈneːrdə/ |
getelefoneerd (NL) /ɣəˌtelefoˈneːrt/ (VL) /ʝəˌtelefoˈneːrt/ |
zwak -d | volledig |
telefoneren
- inergatief een telefoon gebruiken
- Hij telefoneert urenlang met vrienden.
1. een telefoon gebruiken
- Het woord telefoneren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "telefoneren" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[1] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be