ruiten
♣ | ♦ | ♥ | ♠ |
---|---|---|---|
klaveren | ruiten | harten | schoppen |
eikels | bellen | harten | bladeren |
- rui·ten
de ruiten mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord ruit
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | ruiten | ruiten ruitens |
verkleinwoord | ruitentje | ruitentjes |
- (kaartspel) een kleursoort in het kaartspel
- [2] ruitenaas
stellend | |
---|---|
onverbogen | ruiten |
verbogen |
ruiten [3]
- van geruite stof vervaardigd
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
ruiten |
ruitte |
geruit |
zwak -t | volledig |
- overgankelijk ruiten maken op, in
- (verouderd) roven, plunderen
- [2] ruiter
- Het woord ruiten staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "ruiten" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[8] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ "ruiten" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be