geruit
Niet te verwarren met: geruid |
- ge·ruit
- bn: pseudodeelwoord afgeleid van ruit zn met het omvoegsel ge- -t [1]
- ww: vervoeging van ruiten: de stam met omvoegsel ge- -t, zonder -t omdat de stam al op -t eindigt
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | geruit | geruiter | geruitst |
verbogen | geruite | geruitere | geruitste |
partitief | geruits | geruiters | - |
geruit
- met een ruitjespatroon, zo geweven dat een patroon van rechthoeken zichtbaar is
- Hij droeg een geruit houthakkershemd.
- (heraldiek) (van het schild) door elkaar kruisende lijnen in ruiten verdeeld die beurtelings van metaal of kleur zijn
vervoeging van: | ruiten… |
verbogen vorm: | geruite |
geruit
- voltooid deelwoord van ruiten
- Het woord geruit staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "geruit" herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be