heraldiek
- he·ral·diek
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘wapenkunde’ voor het eerst aangetroffen in 1824 [1]
- Van het Engelsnormandische herald, van de Germaanse samenstelling harja-waldaz, "legeraanvoerder", met het achtervoegsel -iek
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | heraldiek | - |
verkleinwoord | - | - |
de heraldiek v
- de wetenschap die zich bezighoudt met de wapenkunde
- Er werd een presentatie over heraldiek gehouden.
1. de wetenschap die zich bezighoudt met de wapenkunde
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | heraldiek | heraldieker | heraldiekst |
verbogen | heraldieke | heraldiekere | heraldiekste |
partitief | heraldieks | heraldiekers | - |
heraldiek [2]
- Het woord heraldiek staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "heraldiek" herkend door:
78 % | van de Nederlanders; |
74 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "heraldiek" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be